Martha, de Ongeziene
Zoals jullie naar ik meen op weg zijn naar het hogere, misschien wel het allerhoogste, zo ben ik altijd op weg geweest naar het allerdiepste, diep de aarde in, naar waar het eeuwige vuur brandt.
Wij mensen zijn van die aarde gemaakt. Wij zijn eigenlijk, ieder van ons, stukjes aarde die tot leven gekomen zijn. En dus dragen we het vuur van de aarde in ons, net als al het andere dat leeft. Elke vogel, elke bloem, elke worm draagt dat vuur in zich.
Ik ben een vrouw. Dat wil zeggen, ik ben de draagster van het vuur. Ik draag het in mijn schoot, mijn buik, mijn baarmoeder. Ik behoed het vuur en behoud het. Wij vrouwen zijn de hoeders van het vuur en wij geven het vuur door aan hen die wij op de wereld zetten.
Natuurlijk is het zo dat ook mannen vuur in zich dragen. Maar ik zou ze in het algemeen nou niet bepaald hoeders van het vuur noemen; ze verkwisten en verspillen het, ze schieten het weg vanuit hun geweren, penissen en kanonnen, altijd op jacht naar een kortstondig hoogtepunt.
Ik bevat en omvat het vuur, ik koester het diep in mijn binnenste zoals ik ook jullie eens koesterde in mijn schoot. Ik droeg jullie en voedde jullie en jullie vraten me op, aten me leeg, woonden me uit. Mijn schoonste jaren offerde ik aan jullie en ik bleef achter als een lege huls. Ik verdorde en verlepte terwijl ik jullie het leven gaf. Dit is geen verwijt, het is mijn vervulling geweest en wat ik nu zeg is daar een lofzang op. Ik zorgde voor huis en haard, hield het vuur brandende waarop ik kookte en waar het huis mee verwarmd werd, tot aan de glorieuze dag waarop jullie mij de rug toekeerden om mij voor de tweede keer te verlaten. Het kan zijn dat ik jullie er om heb gehaat, maar later begreep ik dat het mijn weg was, en dat jullie precies deden wat er van je verwacht werd. Steeds weer kwam ik er achter dat alles dus precies is, zoals het zou moeten zijn.
Ze noemen mij de Ongeziene en ja, ik maak mijzelf vaak onzichtbaar. Maar juist daardoor ben ik ook overal aanwezig. Ik ben de moeder, de vrouw, de verzorgster, de verpleegster, de voedster en de naaister. Ik houd alles schoon en heel, ik bereid het eten. Ik ben overal en overal waar ik ben, maak ik het leven mogelijk voor jullie.
Ik? Ik ben de zus van Maria, Maria Magdalena. Martha is mijn naam. Ik heb er geen probleem mee om toe te geven dat ik als kind al jaloers op haar was, op haar naam, haar ogen, de manier waarop ze altijd alle aandacht op zich wist te vestigen. Zoals ook later alle aandacht van Hem.
God wat was ik jaloers. Het vuur in mijn buik veranderde in een kolkende massa. En dat voel ik nog steeds, die woede over het niet gezien zijn. De onrechtvaardigheid! Steeds heb ik alles weggegeven, alles wat ik aan schoons en edels in mij had, al mijn liefde en aandacht, en maar zorgen, zorgen, zorgen. Er is niets dat uit zichzelf naar mij terugkomt, niets dat bij mij wil zijn of bij mij wil blijven. Niets beklijft van wat ik doe.
Op een dag vroeg ik Hem, of het niet terecht zou zijn als Maria – die trut zat de hele dag enkel en alleen maar aan Zijn voeten, luisterde naar Zijn woorden, keek in Zijn ogen – of het teveel gevraagd zou zijn als ze mij misschien een beetje zou kunnen helpen, bij het eten koken, bij de afwas, of wat dan ook…
Weet je wat Hij zei?
Hij zei: Maria kiest ervoor om bij mij te zijn en door ervoor te kiezen bij mij te zijn, wordt al het andere gedaan. Dat is wat Hij zei.
Ik begreep dat niet, ik dacht dat ik het niet goed gehoord had. Ik voelde me verraden. Wie dacht Hij dan dat al het werk zou moeten doen? De kaboutertjes? Ik voelde me zo dom en onbegrepen dat ik me omdraaide en aan de afwas ging. Wat moest ik anders? Ik onderdrukte de vulkaan van woede die in mij op uitbarsten stond, want als ik dat niet gedaan had, had ik Hem met een koekepan op Zijn langharige hoofd geslagen, had ik hem eigenhandig aan het kruis getimmerd.
Had ik Hem niet altijd verwend met de lekkerste hapjes, het huis voor Hem aan kant gemaakt, de vloer geschrobd en tegelijkertijd alle gasten – Zijn gasten en die van Maria – eten voorgezet?
Maar ik zei dus niks, ik wilde me niet laten kennen en ik ging terug naar het enige recht dat ik nog meende te hebben. Juist ja, het aanrecht.
Lach niet.
Ik heb nog veel over Zijn woorden nagedacht, maar pas nu, nu ik een oude vrouw geworden ben, begin ik ze te begrijpen.
Soms, onverwacht kon het gebeuren, tijdens de afwas bijvoorbeeld, of tijdens het zogen van een kind, dat ik overvallen werd door een wonderbaarlijk geluksgevoel, een gevoel van diepe vrede. Op zulke momenten voelde ik mij zo zalig, dat het was of ik Hem, mijn Geliefde, in mij voelde, als een zacht en volledig aanwezig zijn, alsof ik Zijn hand op mijn rug voelde, tussen mijn schouderbladen en Zijn adem tegen mijn hals. Ik voelde mij geliefd en gelukkig, tevreden en vervuld.
Wat was het dat ik in mij droeg, dat zo dicht bij mij was? Ik laat graag aan jullie daar een antwoord op te formuleren, maar het lukte mij in ieder geval, om stapje voor stapje het vuur van woede over te laten gaan in het vuur van passie en het vuur van jaloezie in dat van liefde. De liefde die ik buiten mij gezocht had vond ik ten lange leste in mijzelf. En ja, het werk dat gedaan moest worden viel mij daarna zo licht, alsof het reeds gedaan was.
Jullie die naar Jezus en Maria Magdalena onderweg zijn zullen altijd mij, Martha, de Ongeziene op jullie weg vinden. Er is geen weg naar Hem, naar Hen, dan via mij, geen weg naar de hemel dan via de aarde. Daarom zijn jullie hier. De weg van het licht en de weg van de bezem zijn één en dezelfde weg. De weg van het buigen en de weg van het oprichten, het oude verhaal van de wind en het riet.
Ook ik, zus van Maria Magdalena, Martha, degene die zichzelf heeft leren zien, zij die haar bezem tot staf maakte, tot altaar, tot vaandel, haar woede tot passie en haar zorg tot zegen, zou hier graag iets willen offeren. Het zijn de zorgen voor de dag van morgen, die zou ik hier graag willen offeren.
Ik wens jullie een vurig leven, met een ja en een nee. En een branden, een branden van verlangen, een streven en een sterven. Mens leef, leef door te sterven!