Over het Vrij zijn van Bulten [II]
Het was lange tijd stil.
De bulthouder staarde voor zich uit.
Hij was volledig overrompeld door het relaas van de grote bult, al had hij dat niet willen laten merken. In eerste instantie probeerde de bulthouder alles af te doen als een samenzweerderige bultenfantasie, maar hoe langer hij er over nadacht hoe meer hij moest toegeven dat de bulten op bepaalde punten wel degelijk gelijk hadden.
Leefde hij niet een erg teruggetrokken bestaan, samen met zijn bulten in het kleine huisje aan de rand van het dorp en bleven de gordijnen niet bijna de hele dag gesloten? En was het niet zo dat hij zich niet dan met grote tegenzin onder de mensen begaf? De bulthouder beweerde dan wel dat hij zoveel van zijn bulten hield, maar ergens diep in zijn binnenste schaamde hij zich voor hen. Diep in zijn binnenste was er zelfs een klein stemmetje dat beweerde dat hij zonder bulten veel beter af zou zijn, maar dat, dat zou hij zichzelf nooit durven toegeven, laat staan aan Willebrord en zijn kornuiten.
Er leek dus geen ontkomen aan. Op reis gaan was dan wel zo ongeveer de grootste uitdaging die hij zich voor kon stellen, maar als zijn bulten, en vooral zijn vriend Willebrord dat vroegen, dan moest het maar. Dan zou hij, de bulthouder zich over zijn schaamte, eh… nee, verlegenheid, dat klonk beter, heen zetten en de wijde wereld intrekken. Natuurlijk zou hij er daarbij zorg voor kunnen dragen een zodanige route te kiezen dat hij zo weinig mogelijk mensen tegen het lijf zou lopen.
Willebrord had soortgelijke overpeinzingen want ook hij was niet helemaal oprecht geweest. De samenkomst van de bulten was helemaal niet zo vriendelijk en gezellig geweest als hij had willen doen voorkomen. De stemming was van begin af aan explosief en het geheel had veel meer weg van het begin van een niet meer te onderdrukken opstand of revolutie dan van een theekransje. Jonge veelbelovende bulten hadden niet om toezeggingen gevraagd, maar ze luidkeels geëist en er waren er bij geweest die de bulthouder tot veranderingen hadden willen dwingen door naar de wapens te grijpen.
– Als we onszelf allemaal tegelijk ontsteken, dan zal ie ’t zwaar krijgen, dan moet ie wel naar de dokter of zelfs naar het hospitaal. Dan zullen we op die manier tenminste een stukje van de wereld te zien krijgen! Als het niet goedschiks kan, dan maar kwaadschiks, wie niet vóór ons is, die is tegen ons.
Nog weer anderen hadden simpele leuzen geroepen als ‘Weg met de Bulthouder!’ of het meer poëtische ‘Schouder aan Schouder voor een Bult zonder Houder’, terwijl speciaal voor de gelegenheid gedrukte exemplaren van ‘De Vrije Bult’ werden uitgedeeld. Uiteindelijk hadden ze allemaal eensgezind een zelfgecomponeerd strijdlied ten gehore gebracht met de veelbelovende eerste regel ‘Bulten van verlangen, sluit toch je Rangen’.
Het had heel wat overredingskracht van de oudere en meer bezadigde bulten gekost om de jonge heethoofden tot bedaren te brengen door ze geduldig uit te leggen dat een bult zonder houder dan misschien wel een aantrekkelijk droombeeld was, maar uiteindelijk moeilijk te realiseren. Woorden als vreedzame coëxistentie hadden op het jonge volkje weinig indruk gemaakt en pas toen een oude verschrompelde bult in enkele welgekozen woorden het wederkerigheidsprincipe wist uit te leggen, leek het tij te keren.
– Wij bestaan enkel bij de gratie van zeker condities, sprak de grijsaard. Niet de woorden op zich, – want die waren voor de meeste bulten volledig onbegrijpelijk – maar de kalme rust en vrede waarmee ze werden uitgesproken maakten indruk. De bult bestaat bij de gratie van de houder en vice versa. Dat laatste leek een doorslaggevend argument. Mochten zij, bulten dan afhankelijk zijn van de bulthouder, de bulthouder was net zo goed van hen afhankelijk. Zonder hen zou hij immers geen bulthouder meer zijn.
In een achterkamertje werd vervolgens door enkele knappe koppen het reisvoorstel uitgedokterd dat vervolgens onder stormachtig gejuich werd aangenomen, zodat iedereen – zelfs de meest fanatieke vrije bulten – met een opgeruimd gevoel hun standplek op schouderblad, voorhoofd, heup of waar ze dan ook maar precies thuishoorden, weer opzochten. Maar Willebrord zou nog liever zijn tong afbijten dan iets van de ware toedracht met zijn vriend te delen.
Ze waren ongeveer tegelijkertijd uitgedacht en toen ze elkaar weer aankeken was dat met een glimlach die tegelijk een dappere poging was hun heimelijke overpeinzingen te verbergen, alswel een handreiking naar een hernieuwde gezamenlijke vriendschappelijke toekomst.