Het was in Santo Domingo
Vol verwachting de post van de dag open gemaakt. Het is een blanco pagina. Wow! Een hele witte pagina die ik zelf in mag vullen, een blanco check die ik aan mezelf, jou of natuurlijk het liefst aan beide uit kan schrijven. Een hele lege dag, een open leven, een onbezoedeld geweten, een woestijn van gedachteloosheid, een brein zonder einde, een smetteloos hart.
Alles staat roerloos stil. Alleen ik beweeg door het dauwbedrupte struikgewas. Ik luister of ik een woord kan horen, of ik van binnen iets te horen krijgt dat mij zegt welke kant ik op moet gaan. Ik loop voor de kleine kudde uit. Net op het moment dat mijn vader, moeder en zusje mij op de rug kunnen zien verdwijn ik zogenaamd onafhankelijk, zelfbewust, nieuwsgierig om de volgende bocht. Honden lopen vaak op precies die afstand voor hun baas uit.
Het is nog vroeg in de dag, vroeg in mijn leven. Vandaar de dauwdruppels. Ze liggen niet op de planten om mij heen, maar op mijn ziel. Ik ben immers de eerste die al dit moois ziet. De lucht die ik inadem is zo zuiver! Dit wordt het Adamsgevoel genoemd, het gevoel de eerste mens op aarde te zijn. Ik zing. Ik zing een liedje dat ik op de radio gehoord heb. Ik voel me groot en stoer, omdat ik dat liedje ken, omdat ik voorop loop omdat alles zo mooi en nieuw is.
Ik was in de kroeg geweest en daarna nog bij iemand thuis. Ik had dan wel het een en ander gedronken, maar ik was helder genoeg om te zien hoe veelbelovend en nieuw de nog jonge dag was. En in mij was een verlangen om… ja om voort te leven, om méér te leven, om uit het leven de laatste druppel te persen en dus kon ik niet naar bed. Mijn benen brachten me naar de halte waar juist de tram aan kwam rijden. Ik was op weg naar zee. Ik werd naar zee geschommeld, gedoezeld, gerammeld en bij het eindpunt schudde de tram zich leeg, leegde haar ingewanden, braakte me uit. Zij baarde me en ik rolde als vanzelf naar het rulle zand, de waterlijn, het golf-bewegen, de stilte van de eindloze verte.
Later lopend naar het Noorden zag ik een bordje Verboden Toegang en ik wist onmiddellijk dat ik daar moest wezen. Ik verbeeldde me te zeggen – als ze me iets zouden vragen – dat ik gedacht had dat het bordje betekende dat het strand verboden was. Ik grinnikte nog wat na om mijn grapje toen ik achter de duinen op een wel heel adembenemend mooi stukje van onze aarde terecht kwam. Allerlei planten en kromgewaaide bomen waarvan ik de naam niet kende omzoomden een strandje aan de rand van een klein meer. Ik was onmiddellijk uit de kleren, en liep rond in wat ook wel het Adamskostuum genoemd wordt. Ik was naakt en de natuur om mij heen was mijn geliefde. Ik gleed met mijn hele lijf bij haar naar binnen, in het roerloze koele water.
Later terug op het strandje paradeerde ik rond met mijn onbesuisde erectie, zo vervuld van verlangen, van liefde, van schoonheid dat ik me er geen raad mee wist. Waar kon ik het brengen, mijn hartstocht, mijn zaad, mijn vruchtbaarheid? Aan de rand van het meertje ben ik toen op het strandje gaan liggen en daar heb ik gedaan wat ik later hoorde dat Aboriginal mannen tijdens vruchtbaarheidsrituelen doen. Ik maakte een gat in het strand, ik opende moeder Aarde, teder en voorzichtig en vervolgens nam ik haar. Ik stak mijn verlangend lid tussen haar zanderige volle vochtige lippen, ik stak haar waaruit ik voortkom, de moeder van alles, aan mijn stijve penis, strekte mijn armen en benen uit om haar in haar oneindige volheid volledig te kunnen omvatten en zo, terwijl zij en ik met duizelingwekkende snelheid om elkaars as door de eindeloze ruimte draaiden, kwam ik grommend van leven in haar klaar. Zonnen, sterren, manen, planeten, alles danste om ons heen, alles lachte, en zong, alles was oneindig jong.
En zo is het gebeurd. Zo heb ik dus, in mijn onbezonnen jonge jaren, op een onbewaakt ogenblik, op een moment van ontroering, van begeerte en verlangen, dit universum mede tot ontstaan gebracht.