Tot Bestaan Gezongen
Word weer naar de rand van de Oceaan gezogen, naar de oersoep, de bron, dat waar alles uit voortkomt en zing mijn lied van verlangen. Kijk wat ik los kan zingen uit haar armen, wat of ik tot bestaan kan zingen, in razendsnelle evolutie kan doen ontstaan, kan doen ontwikkelen tot glanzend schijnbeeld.
Ik ben een strijder voor het licht. Het zwaard van de lichtmeesters verandert in een bliksemflits wanneer ze het verheffen tegen het kwaad. De paladijnen, de gevallen engelen. Lucifer. Ik train elke dag anderhalf uur, ik ben zwaardvechter. Ik heb vier eden gezworen. Ik spreek de waarheid, ik gebruik mijn kracht om dat wat kwetsbaar is te beschermen. Mijn enorme buik is als een schild tussen mij en de wereld.
In mij huist iemand die kwetsbaar is.
Ik heb heel veel broers. Bij ons in het dorp zijn we allemaal broers van elkaar. Mijn vader was hoofd van het dorp. Hij had vijf vrouwen. In het dorp was geen elektriciteit, maar we wisten wel van het bestaan van Parijs, en dat het de lichtstad genoemd wordt, omdat het er altijd licht is. Het had van jongs af aan een ongelofelijke aantrekkingskracht op ons. We werden als het ware als motten naar dat licht toe gezogen. Onze gedachten werden als motten naar dat licht toe gezogen en later zijn we onze gedachten gevolgd.
Dat maakt het dat we hier zijn, dat ik hier ben, dat je me hier steeds ziet met telkens weer een andere broer. Bij ons is het normaal dat de jongere broer voor de oudere diensten verricht, dus laat die borden maar staan, mijn broertje doet de afwas.
Het is oudejaarsavond. Job en ik zitten rond wat er over is van de kerstkrans, één van de kaarsen is blijven branden en heeft zich een gat door de kerstkrans gegeten en schijnt door marsepein en glanzende korst heen. De vrouwen liggen op de matrassen, de broers slapen tegen elkaar aan op de bank, hun oogleden als merkwaardig kwetsbare kalligrafische lijnen. Net zo onverwacht als het zuivere roze van de tong die ze uitstaken om de hostie te ontvangen, het vlees van Christus.
Als we later naar de Périferique lopen blijkt alles volop in leven. Niks verlaten snelwegen. Het verkeer buldert 4 banen breed in twee richtingen en het stopt nooit.
Ik was dus met die vrouw mee naar huis gegaan, ze had me meegenomen. Ze was zo blij, ik maakte haar gelukkig. Ze noemde mij haar prins, haar chocoprince. Toen ik wegging gaf ze mij een overhemd mee van haar overleden echtgenoot. Ik vond haar ook wel leuk en daarom vind ik het jammer dat ik niet verder met haar kan, want ik had gelijk gezien dat ze het boze oog had. Ze had me meegetroond naar een café om iets te eten, maar ik wilde niet met haar aan één tafel zitten en dus zocht ik een plekje aan het raam waar de tijdschriften lagen, en toen werd ze zo kwaad dat ik het meteen door had. Later bleek ook wel dat ik gelijk had, want toen ik haar nog eens wilde opzoeken kon ik haar straat niet meer vinden.
De straat waar ze woonde was met huis en al verdwenen.
Ik luister naar de lichtstrijder met zijn helderblauwe, priemende ogen – ogen die onderzoeken of de woorden die hij spreekt in oprechtheid ontvangen worden – en ik word, dankzij die blik, ontvankelijk voor de waarheid die in ieder van ons leeft, de waarheid die ons, blijkbaar, tevoorschijn heeft gezongen. Omdat ik zijn woorden helemaal toelaat worden ook andere woorden, die ik voor zoete koek had aangehoord, die ik toegeeflijk als altijd over me heen had laten spoelen, weer wakker, weer springlevend en van vlees en bloed. De lichtstrijder die hij ongetwijfeld is verjoeg in mij de schaduwen van ongelovigheid, van cynisme, van twijfel aan andermans wezen. Daardoor kwamen oude verhalen eindelijk in mij tot leven, werden ze in mij eindelijk weer tot levende mensen, als zaad dat onwaarschijnlijk lang heeft liggen wachten op een regenbui. Begrijp je? Ongeveer zoals we het lichaam van Christus in ons weer tot leven kunnen laten komen.
Het was een gedenkwaardige avond. Het is een gedenkwaardig leven. Het is zo… eindeloos, om steeds weer verbazingwekkend, onweerstaanbaar, tot leven gezongen te worden, mijzelf tot leven te zingen, elkaar geboren te doen worden, in elkaar tot leven te komen.