Verhalenzaad

Verhalenzaad

Het onverzadigbare moet de dochter zijn van… van dat wat afwijst, van dat wat zich afzijdig houdt, hoog houdt, trots in een ivoren toren. Onverzadigbaarheid is de ongewilde dochter van ongenaakbare zelfgenoegzaamheid. Wij zijn allemaal wel kinderen van iets, uitgebraakt in de wereld van contrasten, op weg gestuurd met kwaliteiten die precies het tegenovergestelde zijn van dat waar we uit voortkwamen, met als opdracht de weg terug naar huis te vinden.

Zij liep op haar hoofd, dat wil zeggen op haar handen. Haar benen slierden als tentakels door de lucht en daar waar die benen samenkwamen, niet groter dan een vruchtbeginsel, exact op de plek waar zich bij sommige planten groeizame knoppen ontwikkelen in de oksels tussen stam en tak, bevond zich haar hoofd. Het waren de gedachten in dit hoofd die haar van het één naar het ander brachten, of beter gezegd van de één naar de ander,
Om weer terug in het midden te komen gaan wij natuurlijk op zoek naar ons vleesgeworden tweelingdeel, onze hypotenusa. Wij zoeken ons te verenigen met dat wat ons niet wil of we zoeken ons afzijdig te houden van dat wat ons juist wel wil.
Zij wilde het beter doen, mooier, groter, grootser. Groots en meeslepend, dat moest het leven zijn. Maar hoe groot ook het verhaal dat je er omheen bouwt, zoals een huis om een bed, het blijft enkel een plek om te slapen.
Dat wat anders is draagt een geheim voor ons met zich mee. Nu zijn er misschien meer manieren om achter dat geheim te komen, om de geheime krachten van de ander te leren kennen, ten eigen bate te nutte te maken, zij wist maar één manier en die beoefende ze met volheid en graagte en overgave.
Het aftappen. Het aftappen van de levenskrachten van anderen was haar tweede natuur geworden. Hoe klein haar hoofd ook was, haar mond daarentegen had enorme afmetingen. Sluimerend in verticale stand bevond het zich net achter het hoofd, waakzaam als een kat, ten alle tijde bereid om van vocht verzadigd op te zwellen, om zich vervolgens loom en bereidwillig te openen, niet meer dan nodig om zich over deze of gene stalagmietachtige uitstulping te kunnen plooien. Dan begon het ritmische duwen en trekken, het pulserend knijpen en laten gaan, net zolang tot ze zich de glinsterende schat, het levend genetisch materiaal had toegeëigend waar het haar al die tijd om te doen was geweest, de kostbare geheime materie waar verhalen van gesponnen worden, de essentie, de levenskracht.
Zoals een spin een vlieg leegzuigt die ze in haar web heeft gevangen, zo zoog zij diegenen leeg die tussen haar tentakelbenen terecht was gekomen, die ze gearresteerd had, in hechtenis genomen.
In tegenstelling tot wat u mocht denken was ze erg selectief. Zij stulpte zich niet zomaar over elke uitstulping die ze tegenkwam. Wel nee! Onder dit schijnbaar onverzadigbare instinctieve zat wel degelijk een doel. Zij zocht zichzelf een web te weven, een web van de zuiverste materie, van het allermooiste dat voorhanden was, een zilveren web met de magische kracht van verhalen.
Het geheim dat de man draagt voor de vrouw, wat is dat? Als de vrouwen het geheim dragen van de diepe verbondenheid en van het onzegbare weten, wat blijft er voor de man dan over? Het eenzame staan onder bloedloze hemel. Het sterven en het leven daarin. De verhalen die zich hulpeloos en moedwillig uit die verlatenheid ontspinnen, daar was het haar om te doen.
De jaloersheid op dat hemeltergend vreemde, afgeslotene, uitgestotene was haar drijfveer. De vreemde verhalen die zich vanuit die wereld ontspinnen, die wilde zij ook. Zij roomde dat af, bracht het naar binnen, het verhalenzaad. Bracht het tot ontkieming, liet het wortel schieten, tot wasdom komen, om het vervolgens in enigszins gewijzigde vorm weer naar buiten te persen. Ter meerdere glorie van wat? Van haarzelf? Van het leven? Van de wereld, het herscheppen, het herordenen? Verhalen werden als nieuw uit haar geboren. Wat tomeloos alleen was werd in haar geborgen, hersponnen en weer uitgeworpen in de vreemdheid van de nacht. Als een vangnet voor nieuw, als een weg naar ongekende horizonten, als een ruimteschip, als een verkenner van nieuwe werkelijkheden.
Haar hoofd mag dan klein zijn, haar wereld is oneindig groot. Wij laten ons soms met graagte overstulpen en laten ons onze geheimen ontfutselen, maar liever en vaker nog zijn wij vrij staande aan de rand, starende in dat wat voor altijd een raadsel zal zijn.