Abel
Goeiesmorgens,
Dit is inderdaad een nieuwe dag. Geen spoor meer van gisteren, de zorgen van gisteren zijn niet meer dan de zorgen van gisteren, langvergleden schaduwen. Dat is zo goed!
Abel, waar ben je?
Hier ben ik Heer.
Abel waar vind je mij?
Ik vind u overal Heer. Elke dag als ik mijn ogen open doe. Als ik om mij heen kijk, ik zie u in alles wat ik zie, ik hoor u, ik proef u.
U bent mijn zekerheid, ik geef me aan u over. Ik ben thuis, ik ben altijd thuis bij u, want er is geen afstand tussen mij en u. Ik ben altijd geborgen. Geborgen in het vallen en in het staan.
Waar is je broer, Abel?
Kaïn is zijn velden aan het bewerken. Oh, het is zo’n mooi gezicht, die lange rijen met korenaren en mais en sla. Het is zulk mooi werk dat hij doet, maar ik volg liever mijn kudde. Ik trek al naar ik trek heb en zij trek hebben.
Kijk hier, hier is het vetste lam van de kudde.
Ik slacht het voor U, voor mijn Heer, voor de glorie van het bestaan, uit dankbaarheid voor alles. Ik dank u voor alles Heer.
Zal je mij gehoorzamen?
Uw wil is mijn wet Heer. Ik volg U in elke stap die ik zet, ik adem uw adem. Ik doe niets zonder U. En nogthans, mijn gehoorzaamheid heeft niets met slaafsheid van doen. U staat niet buiten mij, u en ik zijn één. Er is niet zoiets als dat ik mijn best zou moeten doen om U te gehoorzamen, U te gehoorzamen is mijn natuur.
Kaïn is, hoe zal ik het zeggen, hij is anders. Hij doet zo verschrikkelijk zijn best, voor de dag van morgen. Hij, ik begrijp dat wel, wil ons veilig stellen, hij wil zorgen voor de dag van morgen. Hij wil zeker weten dat wij geen gebrek zullen hebben. Ik zie zijn zorg, maar ik deel hem niet. Ik zie zijn gebogen rug, zijn getob, maar ik loop zelf met het hoofd omhoog. Oh, Heer, wees lankmoedig, wees hem goed gezind, geef hem rijke oogst, geef hem rust en vrede in zijn dagen, geef hem voorspoed en geluk. Zegen de grond waarop hij loopt. Hij is bloed van mijn bloed, huid van mijn huid. Ik wens zo dat hij vrij mag zijn.
Een andere dag. Abel is het contact met de Heer kwijt. Het is een akelig ontheemd gevoel, alsof hij niet in zichzelf woont, alsof de aarde een vreemde en woeste plaats is.
Waar bent u Heer?
Geen antwoord.
Stilte.
Abel luistert. In ongloof, in ontzetting. Er zou een orkaan van woede in hem op kunnen komen, maar inplaats daarvan hoort hij de stilte. Hij luistert niet naar wat er niet is, naar de stilte van een God die niet zou spreken, nee hij luistert naar wat er wel is, naar de stilte. En in de stilte spreekt God. Hij spreekt niet in de stilte, maar door de stilte en het is niet God buiten Abel die spreekt, maar God binnen Abel.
Hier ben ik. Ik ben. Dit ben ik. Ken mij. Ken mij hier en nu.
Nog een andere dag.
Abel heeft voor zichzelf gevonden hoe het moet, tenminste dat denkt hij, dat voelt hij. De wereld laat hem steeds haar schone gezicht van Waarheid zien. Elke dag opnieuw.
Abel is lyrisch, hij is tot over zijn oren verliefd, hij is blind van liefde.
Hij is blind voor het feit dat er dagen zijn dat hij zich niet verbonden voelt, hij vergeet dat ook hij een lange weg heeft afgelegd, woede teleurstelling, verwachtingen, vertwijfeling. Alles. Hij vergeet dat als hij denkt: ik weet. Vandaag is zo’n dag.
Ik weet Heer. Toch?
Abel luistert niet, hij laat geen stilte meer vallen. Hij vult de stilte in met de ervaring van gisteren. Ik weet dat u in de stilte woont en dat u in de stilte tot mij spreekt en dat ik het zelf ben die dan spreekt.
Er zijn er Heer, die niet…, ik kan er zo razend om worden, die niet knielen voor u aangezicht. Die niet op u vertrouwen maar enkel en alleen op hun eigen daden. Die hun voorraad schuren vullen in hun veile streven naar zekerheid. Die zich hoogmoedig oprichten die het zonder U zeggen te kunnen stellen.
Ik zeg, ik zeg en ik wens en ik verwacht, Heer, stel mij niet teleur, dat de wrake des Heeren hen zal treffen.
Voorwaar dat denk ik, zo speek ik, en aangezien ik zo spreek en ik in de stilte de woorden van God gehoord heb [dat was wie weet hoelang geleden, misschien wel gisteren, misschien nog wel veel langer geleden, maar Abel realiseert zich dat niet], moeten dit wel de woorden van God zijn.
Voorwaar dit zijn de woorden van God. Op uw knieën en bid zeg ik u. Op uw knieën of anders… de wrake van God de Heer zal u treffen. En bij God de Heer die ik lief heb en God zelf is mijn getuige, ik zal niet aarzelen de wraak te voltrekken want ik ben de arm van God! Ik sta aan de zijde van God, dat moet haast wel betekenen dat zij tegen God zijn. Wacht maar God, ik zal u beschermen.
Ergens ver in de diepte van Abel wordt er geprotesteerd, maar Zijn stem wordt niet gehoord.
Er is weinig stilte meer. Er is geen dialoog. Op een onverklaarbare wijze heeft dat wat uit diep respect en authentieke toewijding en overgave geboren werd zich getransformeerd tot een bloedschennende engel der wrake.
Als dat maar goed gaat.
Wie brengt deze tot stilte.
Waar is God?
Hoe laat Hij dit gebeuren.
Wat spreekt er uit de stilte?
Het duurt lang, na zoveel lawaai, voordat je de stilte kan horen.
Eerst hoor je lange tijd niets.
Dan hoor je een zacht snikken.