Naar het Midden.
Wat ik ook tegenkom in de wereld, ik kan het alleen kennen als deel van mijzelf.
De laatste twee dagen dook ik in twee personen die ik in het dagelijkse leven wegduw uit mijn bewustzijn, die ik weiger te begrijpen, waarmee ik me weiger te identificeren. Het vreemde is, dat ik, zodra ik me naar hen toebeweeg, met hun woorden blijk te kunnen spreken, of althans meen dat te kunnen doen. Je zou dit inleven kunnen noemen, ik noem het: de waarheid van de ander in mijzelf herkennen.
Deze twee personen bevinden zich beide aan het uiterste van het spectrum, althans maatschappelijk gezien, maar afgezien daarvan hebben ze erg veel overeenkomsten. Juist ook in de manier waarop ze vrouwen [of het vrouwelijke?] bezien. Het zijn twee varianten op het doorgedraaide mannelijke principe.
Gisteren was ik in de Hamman. Ik stelde me zo voor hoe ze elkaar hier tegen zouden kunnen komen. De een zou de ander masseren, scrubben. De een zou dienstbaar durven zijn, de nader zou zacht en toegankelijk durven worden voor de ander. Ze zouden zien hoe ze onder alle verschillen toch hetzelfde zijn. Beiden zouden naar het midden bewegen, transformeren. Het zou me ontroeren om ze over vrouwen te horen praten op een liefhebbende manier.
Dit is niet louter een gedachte oefening. Indien deze twee personen zich werkelijk in mij bevinden, met deze woordenschat, dan zou het bij elkaar brengen van die twee, het op gang brengen van de communicatie tussen hen, in mij, een helende uitwerking hebben.
Wie zijn die twee [en alle anderen!] in mij, hoe maak ik vrede tussen hen? Wat is daarvoor nodig? Wat hebben zij te bieden? Wat zijn hun ongeziene kwaliteiten. Wat kan en moet ik aan beide van hen vragen? Hoe kan ik hen helpen? Ik ben de tekstschrijver, de regisseur. Hoe maak ik vrede in mijzelf?