Een Spoor van Waarheid
Ik moet de tijdgod aanraken met mijn eigen handen. Niet omdat ik ongelovig ben, maar juist omdat ik een gelovige ben. Ik moet mijn hand in zijn wond leggen. Niet omdat ik niet geloof, maar om mijzelf een weg te banen naar wat ik geloof. Het water stroomt er al. Ook zonder mij, juist zonder mij. En toch moet ik dat kanaal graven, naar het hart van mijzelf.
Jezus zit bij mij aan tafel. Ik voel zijn stralen. Hij zegt: ik ben hier. Ik ben opgestaan uit de dood. Hij laat mij zijn wonden zien. Ik geloof. In mij kan Hij geboren worden.
Ik ben ook de ongelovige. Ik zit aan de andere kant van mijzelf. Daar moet ik zijn. Ik moet zijn wonden zien. Ik leg mijn hand in zijn wonden. Ik volg met mijn lijf, mijn bloed, mijn cellen, het lichtspoor van mijn gedachten. Dat is geboren worden. Vlees en bloed worden. Tot actie komen, leven. Daarom moet ik ongelovig zijn.
Ik ben dus allebei. Degene die loopt en diegene die vliegt. Zij zijn geen vijanden van elkaar. De ongelovige is niet de vijand van de gelovige. Hij is zijn vriend.
De vragen zijn het brood van het antwoord.
Wij zijn lichtkogels. Ons leven trekt een spoor van waarheid. Enkel bij het licht van de anderen kunnen wij onze keuze maken.