Bron
De essentie van ons, heeft geen kleren aan, eet niet en sterft niet. Dat wat essentieel aan ons is, draagt niet onze naam, lijkt niet op ons zoals wij onszelf menen te kennen.
De Verhalenman schrijft: wat mag het zijn vandaag, mevrouw, meneer. Wat kan ik voor u betekenen, wat is het verhaal dat u verder helpt? Wat kan ik u inschenken?
Ik vraag dat nu aan u, lezer, maar eigenlijk vraag ik het inwendig in mij aan mijzelf. Verhalen worden aangezogen door de ruimte waarbinnen ze kunnen ontstaan, door een vraag, iets wat luistert. Het is niet de mond die verhalen maakt, maar het oor. Ik ben een geneeskrachtig kruid dat opbloeit naast het huis van de zieke én ik ben de zieke. Ik stroom als water van hoog naar laag. Daar waar het water naartoe kan stromen, dat bereidwillige open gebied, die ontvankelijkheid, zuigt het water naart zich toe. Zo ontstaat het verhaal. Er is een oor. Het verhaal stroomt naar het oor toe. Mijn verhaal ontstaat uit de open ruimte, uit dat wat luistert en dat wat daar naartoe stroomt. (…)