Waarom ik huilde
Al wat ik kan zeggen is dat ik was, of althans, ik moet geweest zijn. Ik moet toen geweest zijn van wege het simpele feit dat ik nu ben. Ik was toen wat ik maar eenvoudigweg ‘in overgave’ noem. Ik onderscheidde mezelf niet van het overige, van wat om mij heen was. Het voelde, als ik eraan terugdenk – wat eigenlijk onmogelijk is – aangenaam. Het voelde als een inwendige gloed. Alsof alles vanbinnen met een soort magma gevuld was, en mijn magma met het magma van alles om mij heen in verbinding stond. Het was een permanente staat van zaligheid en ik was er van overtuigd – als je dat soort dingen al kan zeggen – dat het voor altijd zou duren.
Toen pakte Hij mij als een stuk speelgoed van de kastplank. Hij blies mij aan. ‘Wees’, zei Hij.
Die gloed van binnen die voel ik nu nog, of weer, maar de buitenwereld, voelde op dat moment vijandig. Ik lig in mijn wieg, grote hoofden staren naar mij omlaag. Zij maken lach-gezichten, zij doen alsof ze vrolijk zijn. Ik voel haarfijn aan hoe het er met ze voor staat. Ze leven niet. Ze spelen het leven. Zij volgen de looplijnen die ze van jongsaf aangereikt hebben gekregen. Ze zeggen de woorden die ze zelf ooit gehoord hebben, en vervolgens van buiten geleerd. Zij heten mij niet welkom omdat ze zelf niet graag leven. Diep van binnen wensen ze dat het over was. Ze tellen hun dagen als hun pillen. Weer een doosje leeg. Hoeveel moet ik er nog?
Ik voel hun angst, hun weerzin. Angst om vrijelijk te bewegen om orgineel te zijn, om af te tekenen tegen de ongeving, om te zijn. De weerzin is tegen mij en tegen wat ik vertegenwoordig: levenslust, gaafheid, straling. Het is te pijnlijk voor hen om zich daarvoor open te stellen. Want als ze dat zouden doen, dan pas zouden ze hun eigen pijn gaan voelen, hun afgeslotenheid.
Ik voel dit allemaal tegelijk, deze hele maskerade en ik wil weg, ik huil, ik zou het liefst omdraaien, door het matras heenvallen als Alice in wonderland door de spiegel, vallen naar een andere wereld, de wereld waar ik zojuist vandaan kom, de gloed ervaren van het volledig verbonden zijn.
Ik zeg dat ik hun angst en weerzin voel, maar het is in feite mijn eigen angst en weerzin. Mijn angst om zo verloren te raken, mijn weerzin tegen zoveel levensloosheid.
Ik huil. Ze vragen zich af waarom. Ik huil om hen, en in hen, om wie ik worden zal.