Adem van Aandacht
Alles is steeds in vergadering aanwezig. Misschien zijn we ons er niet bewust van, omdat ons kleine zelf steeds het hoogste woord heeft.
Dan zwijgen de engelen noodgedwongen. De meesters wachten met gebogen hoofd en luisteren of zich een opening voordoet in de lange monoloog van het pijnlichaam dat zijn verhalen kwijt moet als een vat dat overloopt. Soms geeft één van hen onmerkbaar een sein aan een van de engelen. Een voet of een hand maakt een pijlsnelle beweging, het breekbare lichaam van het kleine zelf maakt een plotselinge buiteling, de monoloog verstomt. Dan is het stil, eindelijk.
Wij zijn in goede handen. Het lichaam is een subtiele transparante drager van een krachtig weten. Het is niet zoals we denken en ook niet zoals we het ons voor kunnen stellen. Het is zichzelf steeds ontwijkend, altijd aanwezig.
Wij laden dingen op een truck. Wij zweten, wij ademen, wij hebben wat om handen. Het voelt goed, solide, stevig. Wij bakken brood. Wij halen korenaren van het land. Wij bidden. Wij vormen ons een beeld van het gezicht van God. Het voelt teder. Alsof we iets van het schoonste in ons, voor iedereen te kijk zetten. We weten dat we het niet zouden moeten doen, zo een beeld maken. Dat leidt enkel tot verdriet en teleurstelling. Maar we doen het vanuit ons diepe gevoel van liefde, het is zo sterk in ons aanwezig, als een tastbare energie, als een laaiend vuur, als een gevoel van absolute waarheid. Ons hart vloeit er van over. Het is onverdragelijk als iemand er iets lelijks over zegt.
Het doet me wenen, het maakt me razend. Ik weet dat ik op een zijspoor geraak, maar ik kan mezelf niet meer stoppen. Ik wìl mezelf niet meer stoppen. Ik verwar de liefde die ik voelde met de razernij die ik nu voel. Mijn stoppen slaan door.
God staat aan mijn zij, hij legt zijn koele hand op mijn zwetende voorhoofd. Ik schreeuw het uit. Dan geeft hij een van zijn engelen onmerkbaar een seintje. Mijn lichaam maakt een vreemde buiteling door de lucht alsof het een electrische schok gekregen heeft. Er is zoveel liefde in mij, zoveel. Zowel mijn waanzin als mijn razernij zijn uitdrukkingen van de liefde die gehoord moet worden.
Het is stil, eindelijk. Ik hoor het zachte ademhalen van God. Hij was de hele tijd bij me. In mijn liefde, in mijn Godsverlatenheid, in mijn razernij. Hoe ik ook uit zijn kooi van liefde probeerde te ontsnappen, het was niet mogelijk. Ik ben zijn liefdesaap, zijn pleegzoon, zijn hypofyse. Ik kom langzaamaan tot zinnen. Heel mijn lichaam doet pijn.
Waar is je koele aangezicht? Er staan tranen in je ogen of zijn het de mijne. Hou me vast, druk me tegen je aan, geef me ruimte, laat me niet gaan, laat me niet ontsnappen.
Een dag later ga ik over straat. Recht van leden, in evenwicht, in balans. Ik voel mij vederlicht. Niets raakt mij, of beter gezegd: alles raakt mij, alles raakt mij aan als een zachte liefdevolle adem. Ik hoef niets van de wereld, de wereld hoeft niets van mij. God heeft zijn gezicht verloren en gaf mij dit alles er voor in de plaats.