Bij Voortduring
Ik luister maar zit mijzelf voortdurend in de weg, want wil zo graag dat door mij. Dan luister ik weer: wekker, getjilp en oorverdovende stilte. Weer luisteren, maar nu door u, U, gij. Vrede, alles op juiste plaats, mededogen, een constant wenen van vreugde over het thuiskomen van verloren zonen, zoekgeraakte dochters. We hoeven niet naar troost op zoek te gaan want troost vormt de grondslag, de grondtoon van dit universum. Hoe diep je ook valt, je valt altijd in de wijdopengesperde armen van wat is. We komen thuis met elke hartslag, elke ademtocht. To belong is to belong to this moment. Mijn ademsarm, mijn gedachte-arm reikt niet verder dan dit.
Ik zit op het dak van mijn huis en wacht op een bootje dat me zal redden, of op een vloedgolf die me op zal tillen, mee zal voeren, oneindig licht zal maken. Er is levensloop en het beloop van de sterren, het draaien van de grote caleidoscoop van het universum, verschuivende prisma’s, verschuivende perspectieven.
Deze woorden zijn als roomsoesjes gevuld met niets en juist daardoor zijn ze zo… licht, zo betekenisloos, zo zalig smakend. Ik kleed me uit, ik bewonder mijn slanke lichaam, mijn gladde lange spieren, de kwetsbaarheid van de huidplooien, het teveel aan huid, de verkleuringen. Ik leg mij te rusten of ik sta weer op. Ik loop, ik sta, ik zit of ik lig. Het gaat al maar door. Wij gaan al maar door. Wij raken nooit vermoeid, wij dansen als de sterren, wij ontvouwen, wij ontvouwen onze bladeren in sprakeloze verwondering. Wij worden onophoudelijk een ander en blijven enkel daardoor steeds dezelfde.