De Herberg van Nu
Van herberg naar herberg reizen. Van plek in mezelf naar volgene plek. Mezelf steeds vestigend in het volgend moment, in de volgende omstandigheid, waar telkens iets anders van me verlangd wordt. Ik ga met de stroom mee. Als water zoek ik het laagste punt. Ik ben steeds een ander.
Ik zwerf van pol naar pol, van pollen naar pollen. Ik ben niet anders dan het dansen van de warme lucht, de verschillende geurstromen.
Wat denk ik over mezelf, waar baseer ik dat op? Waar baseer ik mezelf op, op praatjes van anderen? Hoe goed bedoeld ook zijn zij zelden meer dan welwillend gezwets, een paspoort voor de gevangenis.
Ik moet mijzelf opnieuw uitvinden, in eigen woorden gieten, opnieuw geboren worden uit deze altijd jonge cellen. Het is een noddzakelijkeid, niet omwille van mijzelf – ikzelf ben immers degene die bij die wedergeboorte het leven zal laten – maar omwille van het leven, van dat wat leeft, van dat wat in mij, door mij, ondanks mij, zonder mij gestalte wil krijgen.