Een Koud Strand
Hij heeft zichzelf een veilige plaats gevonden, een gedachterots waaraan hij zich vastklampt terwijl de woedende zee van emoties net onder hem op de lege oevers beukt. Hij is murw. Als hij mij aankijkt zeggen zijn ogen: geloof mij op mijn woord, vraag mij niets, twijfel niet aan wat ik zeg anders word ik waanzinnig. Wij kunnen niet meer bij elkaar zijn, hij en ik. We verdragen elkaar niet meer. Wij zijn van het tegengestelde gemaakt, zouden we elkaar werkelijk ontmoeten dan lossen we in elkaar op, dan blijft er niets meer van ons over. Daar hebben wij allebei geen zin in en dus wisselen we beleefdheden uit. We wandelen langs het vlakke en veilige strand van onze nietszeggendheid. Wij zijn voorkomend met elkaar, omzichtig. Wij dragen er zorg voor dat de mascara van de ander niet uit zal lopen. En ja, we redden het. Als we afscheid nemen is het allemaal nog steeds goed, zijn we nog steeds zogenaamde oude vrienden. Ik weet niet hoe snel ik me uit de voeten moet maken. Ik koop een krant om me te warmen aan het wereldleed, maar het is niet genoeg, en de rest van de middag zit ik onder een dekentje. Wie in mijzelf heb ik zo in de steek gelaten dat ik het niet warm meer krijg?