Het Baren van Zorgen
Ik zie je of tenminste, ik meen je te zien. Waar ik het met je eens ben, ben je mijn inspiratie en waar ik het niet met je eens ben, ben je ook mijn inspiratie. Ik zie een insect dat eieren legt waaruit dat wat hem om zal brengen geboren gaat worden.
Jij wordt door het eigen imaginaire bergvolk bereden, dat wil zeggen, je lijdt aan datgene wat je met je eigen fantasie hebt geschapen, je wordt door de goden – die je nota bene zelf gecreëerd hebt – op de huid gezeten. Je hebt ofwel een goeie God die je als een roze wolk van de aarde probeert los te weken. Telkens spring je naar haar op, je vliegt een tijdje op haar wieken, baadt in haar licht, om even zovaak een eindje verder uit haar omlaag te storten en neer te komen in een vreemd land waar je de weg niet weet. Of je God is zo oppermachtig dat hij het leven hier op aarde ondragelijk maakt. In je fanatieke geloofsijver span je je in om anderen hetzelfde juk op te leggen als dat waar jij onder gebukt gaat.
Het moment dat je sterft is van al deze zorgen niets meer te vinden. Ze zouden bij wijze van spreken je hersenpan kunnen openen en daar niets aantreffen van wat je zoveel zorgen gebaard heeft.
Eerst was ik zenuwachtig en was dat mijn zorg. Toen ik niet meer zenuwachtig was begon ik me pas werkelijk zorgen te maken.
De afwezigheid van zorgen is een grote zorg. Wie ben ik zonder mijn rugzak vol zwaartekracht.
Iets moet hier niet in orde zijn.
Deze zin als leidraad voor een leven, als creatieve handleiding voor het scheppen van moeilijkheden, het scheppen van zwaarte, het scheppen van materie, het scheppen van leven zoals wij dat tot nu toe gekend hebben.
Leg ik mijn leven langs de objectieve maatlat van zorgelijkheden dan kan ik werkelijk niets zorgelijks ontdekken.