Het Convergeren
Alles komt bij elkaar, als een… onvermijdelijkheid. Het is van nature. Dat wat eerst wegvloog komt nu weer terug. Als vanzelf, geen moeite, geen wens, geen smeekbede. De geliefde woont steeds dichterbij. Alles vindt zijn plaats, terug in het huis van het hart. Alles volgt de innerlijke logica van verbondenheid. Het enige dat gevraagd wordt is geduld, of nee, geduld is niet het goede woord, geduld impliceert dat er gewacht wordt, verwacht, en dat is al veel te veel. Wat gevraagd wordt is dat je de verbinding houdt, de hartslijnen openhoudt naar dat wat zich van je af beweegt. En het komt vanzelf weer terug, dichtbij. En zelfs dat hoeft niet eens. Niets kan zich uit jouw nabijheid bewegen. Deze muziek bijvoorbeeld. Deze viool.
Ik at mijn bord leeg. Er zat nog een beetje rijst in de pan. Ik deed alle rijst op mijn bord, tot de laatste korrel. Zo at de Buddha. Hij at zijn bedelnap altijd helemaal leeg, tot aan de laatste korrel rijst. De Buddha, zo wordt gezegd, at vaak bij arme mensen en door zijn bord helemaal leeg te eten toonde hij zijn dankbaarheid. De Buddha at met grote aandacht. Hij was volledig aanwezig in dat wat hij op welk moment dan ook deed. Als wij in volle aandacht eten, dan eten wij als de Buddha. Dan is er geen onderscheid tussen ons en de Buddha. Dan is er enkel eten.
Dat is hoe alles bij elkaar komt. De telefoon gaat. Er wordt enkel het juiste gezegd. Iemand rijdt langs m’n huis. Ik ken die persoon niet. Ik hoor alleen het geluid van de auto.
Ik doe zo ontzettend weinig. Ik vind het vaak moeilijk om dat tegen iemand te zeggen. ‘Hoe gaat het,’ vragen ze, ‘en… wat doe je tegenwoordig.’ ‘Ik eh… doe eh… niets.’ Er wordt een beetje schaapachtig gelachen. Wenkbrauwen gaan omhoog. Als ik er over praat wordt het alleen maar verwarrender. Ik vind het moeilijk uit te leggen hoe vol alles voelt. Vol van weinig.
Ikzelf vlieg weg, maar ik kom ook aan. Gelijktijdig. En ergens anders natuurlijk. Ik heb een tuin geplant vandaag. In omgekeerde volgorde, misschien dat ik er morgen een foto van kan laten zien. Ik haalde de planten uit de aarde en stopte ze terug in potten. Ik knipte takken af die ik centimeter voor centimeter had zien groeien. Ik was niet verdrietig, niet weemoedig. Ik was dezelfde. Ik bedoel ik was degene die plantte en nu was ik degene die de planten weer ophaalde. Ik was leven en dood.
Het is misschien wel onvermijdelijk dat we samenkomen, samenvallen. Dat wij hetzelfde worden, dezelfde. In de dood ja, natuurlijk. Maar misschien al daarvoor, lang daarvoor. Misschien al nu. Mijn schrijven valt samen met jouw lezen.