Het Gewone
Het niet-spectaculaire is stiekemenderwijs adembenemend. Het gewone is ongehoord en verbazingwekkend. Het lijkt tegelijkertijd haast niet genoeg en aan de andere kant juist te veel. Dat wat er is. Dat wat zich voordoet. Dit hier, gehouden in aandacht. Teveel, omdat wat zo in aandacht gehouden wordt zo waanzinnig kleurrijk tot leven komt. Te weinig omdat al het andere verdwijnt en er geen uitwijkmogelijkheid meer is.
Wij denken. Wij tasten, tasten naar woorden en tasten naar het leven dat nog geleefd gaat worden. In de manier waarop wij tasten geven we dat wat nog geleefd gaat worden vorm.
Het leven brengt me op de meest geweldige plaatsen. Nu bijvoorbeeld zit ik op een wijnrode bank, terwijl buiten de dode planten van verleden jaar door de sneeuw breken, alsof ze dood, stijf en droog nog een tweede lente beleven, een ontwaken in een koude wereld, een wereld in negatief, aan gene zijde de spiegel doorstekend. Dat gebeurt ook. Het houdt niet op, het verscheiden, het veranderen, het herformuleren. Dat zijn de seizoens-gebonden veranderingen die plaats vinden, allemaal met hun eigen schoonheid.
De grote verandering is: hoe zijn wij daarbij. Kunnen wij onszelf laten baden in het grotere en wijdere moment of zijn wij klein en wederdienende, op scheve schaats in onszelf klemgereden, geloochenstraft, verkleind tot wat we denken te zijn, door de verkeerde kant van de verrekijker naar onszelf kijkend. Al die eigenschappen die we ons toedichten, terwijl wij vogels zijn die onszelf meerdere malen doorvliegen, nu eens zus, dan weer zo, dan weer ondersteboven, met één vleugel op de rug, zonder vleugels. Wij stuntvliegen schaterlachend door de ruimte en tegelijkertijd zijn wij doodernstig over dat wat zo sterfelijk aanwezig achterblijft om als bewijsmateriaal te dienen voor de zogenaamde onmogelijkheid de vrijheid van het moment te leven.
Nina stapt binnen met rode wangen. Wij spelen wat met woorden, stoeien wat. Dan kruipt ze onder het dekbed op de rode bank met de kracht van het nu in haar handen.