In Code Geschreven
Alles ligt op zijn plaats, heeft een vriendelijke glans. Alleen mijn keel is wat dichtgeknepen, alsof er iets uit wil waarvoor het gaatje te klein is.
Wat wil er door mijn keel naar buiten? Vast niet iets aardigs. Iets aardigs wordt over het algemeen geaccepteerd en verwelkomd. Het moet iets zijn waarvan ik denk dat het niet welkom is, iets dus, dat ikzelf niet welkom wens te heten.
Ik was de herberg, de stal, de ruimte voor al wat er is. De man, de vrouw, dat wat uit hen geboren wil worden, de dieren. Even later was ik het glas water. Ik werd door Maria gedronken. Het was een hemelse ervaring. Zinsbegoochelend. En dat is het nog steeds, elk moment dat ik daaraan denk.
Eh, hoe zou het zijn om… gegeten te worden, me te laten eten?
De hongerige tijgermoeder was te zwak om het lijf van de Buddha dat hij haar te eten aanbood, te openen. Dus opende de Buddha zich zelf.
Woorden zijn welwillende maar op zichzelf onnozele dienaren. Hoe we woorden begrijpen is afhankelijk van onze eigen wijsheid. Een leraar kan behulpzaam zijn bij het openmaken van een tekst, een droom, de oude heilige boeken. Het is alsof hij zichzelf opent. Zichzelf te eten aanbiedt. Zichzelf aanbiedt als een wereld waar je je in kunt begeven, een wereld die zich eindelijk laat lezen, begrepen lijkt te kunnen worden.
Alles om ons heen is in code geschreven. De wijsheid die wij in onszelf ontwikkelen is de sleutel waarmee je de code kunt kraken, de sleutel waarmee de wereld zich voor je opent, openbaart.
En ja, het is misschien waar, dat er iets is dat zich dient te offeren. Waarschijnlijk heeft het te maken met manier waarop wij naar de dingen kijken. Maar om precies te weten te komen wat het is dat je zou moeten offeren, heb je helaas juist die wijsheid nodig waar je net naar op zoek bent.
Kent u het verhaal van die jonge Duitser die meende zich te moeten offeren? Kunt u de dunne lijnen zien waarmee wij gebonden menen te zijn aan dat waarvan we denken dat het ons lot is? De lijnen die wij onontkoombaar achten, maar waar de verlichte meesters doorheen lopen als was het spinrag. De lijnen van lotsverbondenheid, van groepslot, familielot. De lijnen van karma.
Er waren draden om hem heen die hem deden besluiten dat hij het verhaal van de Buddha naar de letter uit moest leggen. Het verhaal van karma is waar voor zolang het waar is, het is onontkoombaar totdat je de lijnen doorbreekt, want in het hier en nu hebben die lijnen geen enkele kracht. Degene die daar vertoeft is vrij van alle karma. Wat kan er dichterbij zijn dan het hier en nu? Blijkbaar kan dat wat het meest dichtbij is ook het verst weg zijn.
Ik heb zijn tocht nauwkeurig kunnen volgen. De opwinding, het wegduwen, het weerleggen, het terugkeren naar het idee als een tong naar een holte in een kies. Het macabere gevoel uitverkoren te zijn. De eenzaamheid daarvan. Het hele gebouw van leugens en halve waarheden dat je er in je eentje om heen kan bouwen.
Dan opeens weten dat het besluit genomen is, alsof het het besluit zelf is, dat jou heeft genomen.
Dan de actie.
Hoe stil zijn de straten van Berlijn in het midden van de nacht. Rijdt er ergens nog een tram naar een remise? Flarden muziek uit een nachtcafé. Alle herinneringen die daarin meewaaien. De wervelwind van gedachten, ideeën en gevoelens die maakt dat elke stap die hij zet het kenmerk draagt van onontkoombaarheid. De draden die hem verbinden met een ver verleden, met allen daarvoor die geofferd werden, zich willig of tegenstribbelend naar de slachtbank lieten leiden, de realiteit daarvan.
Wanneer mogen we subtiel worden en liefdevol? Hoelang moeten wij rondlopen met zwaarden en messen, ons bloed vergieten in ruil voor… vrede? Donkere rituelen waarvan we denken dat we ze werkelijk ten uitvoer moeten brengen in plaats van… in de lichtheid van het rijk van de ideeën de moed op te brengen onszelf – ons meest dierbare idee – weg te geven.
Hij wist precies waar hij het hek over zou klimmen. Alsof hij alle keren dat hij eerder de dierentuin had bezocht onbewust al bezig was geweest de beste route uit te zoeken.
Het ging vlekkeloos. Zijn soepele gympen vonden makkelijk houvast op het gladde metaal. Hij werd niet eens besprongen door het hardnekkige beeld dat hij bovenop het hek uit zou glijden, zodat hij de volgende ochtend daar gevonden zou worden, gespietst op één van die scherpe punten.
Dan vederlicht verder over de maanbeschenen paden. Het geritsel van de nachtdieren in hun kooien. Zich gadegeslagen weten door de ogen van een uil, een rusteloze wolf.
Aankomen op de plek van bestemming. Onhoorbaar ademen. De neusvleugels sperren. Speuren naar beweging in het donker. De hartslag voelen.
Het soepele ontkleden. De huid van de hand die de huid van de borst even aanraakt. De tederheid daarvan ogenblikkelijk weggeduwd als een onmogelijkheid, als een kwelling bijna. Het genoegen van het zorgvuldig opvouwen van de kleren. De veiligheid ervan, als een ode of een aanklacht aan… ja, aan wat? Aan zijn moeder, aan de liefde van zijn moeder. Er is iets oneindig wreeds in dat zorgvuldig opgevouwen stapeltje kleren.
Daadkracht nu. Het hek, met beide handen vastgegrepen. Even vluchtig een beweging, een ademhaling waargenomen in het duister, maar er bewust geen aandacht aan geschonken. Nu niet in gedachten op de zaken vooruitlopen, dan wordt het onmogelijk. De geoefende sportschool spieren doen automatisch hun werk. Aan de andere kant van het hek is er onmiddellijk water. Zacht water, onbewegelijk, lauwwarm, met een laagje stof erop. Het water kruipt langs zijn lijf omhoog. Dit is precies zoals hij zich het voorgesteld had. Zonder geluid te maken laat hij zichzelf in het water zinken. Vol afschuw trekt hij zijn benen in om de slijmerig zachte bodem te vermijden. Deze vieze onzichtbaarheid had hem bijna van het hele plan doen afzien. De bovenlip trekt geluidloos een spoor door het stof en de veertjes op het water. De bovenlaag is nog steeds een beetje warmer dan de donkere koelte daaronder.
Hij ruikt hem eerder dan hij hem ziet. Hij ligt onder de laaghangende tak van een boom. Een zwarte schaduw. De oren gespitst. Dan in een oogwenk staat de donkere gestalte op kousenvoeten aan de rand van het water. Het zwemmen en het rustig ademen gaan door. Alles voltrekt zich in een heel korte tijd. Volgens een scenario dat allang ergens vastlag, tot in de kleinste details beschreven. Hij blijft zwemmen, af en toe slechts ritselt het water. De schaduw ademt onrustig, er is een gegrom vanuit diep in de keel. Een herinnering uit lang vervlogen tijd slaat wakker als een poltselinge vlam uit een smeulend vuurtje.
Als zijn knieën de glibberige bodem raken gaat hij staan, maar nog voor dat hij zich tot zijn volle lengte heeft opgericht springt de leeuw bovenop hem. Door de heftigheid van de val is hij al bijna bewusteloos. In een reflex probeer hij zijn hoofd boven water houden, hij slaat met zijn armen. Dan voelt hij hoe de leeuw opzij van zijn hoofd naar houvast zoekt. Hij voelt vrij precies hoe zijn oor bijna van zijn hoofd wordt gescheurd. Het is een schreeuwende pijn. Het is het enige wat hij voelt, maar misschien voelt hij het niet eens. Het lijkt alsof die pijn een abstract iets is, een rode lijn op zwart papier, iets buiten hem. Zijn hoofd knikt opzij en dan zinken de tanden van de leeuw zich in zijn nek. De leeuw sluit zijn kaken, er is een geluidloze knak. Hij voelt het niet, hij weet het. Dan is het over. Hij verlaat zijn lichaam en hangt nog even een paar momenten enkele meters boven de scène, zodat hij ziet hij hoe de leeuw onmiddellijk na de beet bijna liefkozend en met volle aandacht zijn nek begint te likken. Dan sjort hij met een paar grote rukken aan schouders en armen en benen dat wat nu een lijk geworden is op het droge.
Zo wordt alles de volgende dag gevonden.
Het hoofd van het lijf gescheiden, een paar meter verwijderd van de plek waar de leeuw zich over de romp heeft heengevlijd. Oppassers moeten nog allerlei toeren uithalen om hem te overreden zijn buit te laten gaan.
Aan de andere kant van het hek ligt het stapeltje kleren.
Zij zijn de boodschappers, maar… wat is de boodschap?
Wie zijn wij werkelijk? Wat is het dat van waarde is?
Wat moet er geofferd worden en wat moeten we behouden?