Jonkheid

Jonkheid

Jij kwam in mijn leven als uit een droom. Alsof iets wat ik altijd gedroomd had werkelijkheid werd. Je frisheid, je lach, je optimisme, je schoonheid.
Het was geen droom, het was een herinnering. Ik keek naar mezelf. Door naar jou te zien werd er iets jongs en moois en voor altijd levend in mij weer wakker.
Het leven zit zo… goed in mekaar, zo kloppend. De mastodont die ik ben draagt jouw jongheid, jouw jonkheid, jouw stralendheid aan zijn weerbarstige binnenkant. En diep in jou, aan de binnenkant van je stralendheid, woont een oude dynosauriër. Daarom herken je mij. Daarom ga je me uit de weg, maak je je uit de voeten
Nochthans dansen wij. Wij dansen de hele tijd samen in wilde levendigheid en klamme slow-motion. Alles, iedereen, alle gebaren. De schoonheid en het beest wervelwinden over de dansvloer, mijn binnenkant huwt zich aan mijn buitenkant, gaat weg op reis, komt weer terug. Jij blijft voorlopig je eigen donkerte ontvluchten door liefdes schijnbwegingen, door flirten en door lachen, door eindeloze lichtvoetighied. Ik ga niet eens achter je aan, ik hoef geen moeite te doen je te achterhalen. Als vanzelf val je als een rijpe appel in mijn liefhebbende handen. De tijd is aan mijn kant van de zwaartekracht. Alles valt uiteindelijk naar me toe.
Daarmee is lichtheid niet ontkend. Daarmee is lichtheid nog steeds de oogappel van mijn bestaan. De reden van mijn zijn ben jij. De benen om op te gaan, de schaal die alles bij elkaar houdt, het vat, dat ben ik.