Kalfsvlees
Wat trommelt daar op mij? Wat of wie slaat mij met zijn stok? Is er iets dat wil meebewegen in de diepte, iets dat zich roert? Laat me niet in mijn schulp kruipen. Laat het water stromen, laat het water spreken. Moge ik mijzelf te hulp stromen.
Ik wist niets te zeggen. Ik wist geen antwoord te geven.
Wij zaten rond de tafel en hielden de sociale bal hoog. Een gevaarlijk spelletje. Ik trachtte de kleur van de omgeving aan te nemen, maar dat werd – natuurlijk – niet geaccepteerd. Opeens werd de bal in mijn richting gegooid. Wie ben jij dan wel? Hij zal zich laten zien door de manier waarop hij deze bal opvangt, behendig, vlug, met gevoel voor humor, bedachtzaam, traag, onhandig, het maakt niet uit, als je maar laat zien wie je bent. Een groep laat altijd zijn tanden zien aan degene die onbekend is of zich onbekend houdt. De groep wil weten wat voor vlees het in de kuip heeft. Ze willen van je lever proeven. Dat is misschien weliswaar gerechtvaardigd, maar ik ben er bang van.
Het bleef stil.
Ik liet de bal op de grond vallen, ik wist niets te zeggen.
Na die stilte is het niet meer hetzelfde aan de tafel en zeker niet meer hetzelfde in mij. Ik was van kalfsvlees. Een grote ballon van angst had bezit van mij genomen, mijn benen waren als verlamd, licht, afgesneden van de aarde. Onder aan die ballon van angst hing een klein rood mandje met boosheid.
Na een minuut of vijf, tien, veegde ik wat er van me over was bij elkaar en ging naar bed. De schok zinderde nog na in mijn hele lichaam, ik kon de ware omvang ervan nu pas voelen, nu ik in bed lag. Omdat ik heb geleerd om in zo’n geval goed te zorgen voor dat wat klein is in mij, legde ik hem in zijn huilende naaktheid over mijn borst, tot hij wat tot bedaren kwam.
Dat wat groter was in mij had geen antwoorden, maar het kon – God zij dank – wel in rust aanwezig zijn en blijven bij dat wat in diepste wezen geschokt was.
Nu ben ik in verwachting.
Ik ben in verwachting van wat er uit dit tedere samenzijn geboren gaat worden.