Leven zonder Mij
Gisteren in de auto zag ik een wolk die precies de vorm had van de lichte pijn in mijn rug.
Ik doe zelf niet veel, maar rond mij krijgt alles moeiteloos gestalte, en in dat alles ben ik op een of ander manier toch nog wel aanwezig, al was het maar als een subtiele vorm van aandacht, als waarnemer of toeschouwer.
Het hout dat zich onder andermans handen slijpt vormt mijn ziel, heelt mijn wezen. Innerlijke weerstand wordt overwonnen terwijl zij het weerbarstige plaatijzer buigen en snijden om het naar hun wil te vormen. Ik ben de wereld die ik zie en zij beweegt zich in mij. Het dansen van de takken met de zacht trillende bladeren herken ik in de cellen van mijn lichaam. Het beweegt, ik word bewogen. Het enige dat ik aandraag is dat ik opgehouden ben me er tegen te verzetten, dat ik me laat gebeuren.
Ik ben een hooghartig persoon, ik woon in een koud en winderig gebouw met hoge ramen. Er zijn veel mensen nodig om mijn leven comfortabel te maken, maar ik heb geen weet van wie die mensen zijn, wat hen beweegt, hoe ze zich voelen, hoe hun leven er uit ziet, noch ben ik daarin geïnteresseerd. Eigenlijk ontken ik de werkelijkheid van hun bestaan in alle toonaarden en dat niet alleen: ik wil het liefst niets over ze weten, ik wil niet het risico lopen dat ik door ze te leren kennen bij hun lot betrokken zou geraken, ik wil mezelf niet verliezen in verbondenheid.
Er is nog iets anders.
Als iets staat te gebeuren wat afwijkt van de dagelijkse routine, wil ik dat het zo snel als mogelijk over is. Juist bij zaken die anderen als prettig of gezellig ervaren kijk ik altijd uit naar het moment dat het voorbij is, wanneer het over en gedaan is, wanneer we, zoals ze zeggen er, met een al of niet plezierig gevoel op terug kunnen kijken.
Eigenlijk wil ik dat er niets gebeurt, dat niets mij beroert, dat ik onberoerd kan zijn en blijven. Dat onberoerd zijn noem ik vrede. Eigenlijk wil ik, als je het op een meer uitgesproken manier zou willen zeggen dat het leven over is, voorbij, afgesloten, iets dat gebeurd is en waar ik met tevredenheid op terug kan blikken.
Op een dag komt er een man aan de poort. Ik heb uitdrukkelijk orders gegeven dat er niemand, maar dan ook niemand wordt toegelaten die zomaar aan komt kloppen, maar deze man schijnt zo’n bijzonder verhaal te hebben, dat mijn bedienden besloten hebben zijn bezoek bij mij aan te kondigen en ik, op mijn beurt heb het gevoel hem niet te kunnen weigeren.
Als hij binnenkomt gebeurt er iets in mijn lichaam. Het is mijn hart, maar daar ben ik me op dat moment niet bewust van. Ik staar in de ogen van de onbekende, zie zijn lippen bewegen, maar hoor niet wat hij zegt. Hij krijg de mooiste kamers van het huis en hoewel ik het me niet herinner schijn ik daar zelf opdracht toe gegeven te hebben.
Hij blijft bij mij, bij ons, en alles verandert. Het licht schijnt, het huis is warm en open en wordt bevolkt door mensen van allerlei slag die ik nooit eerder heb ontmoet. Ik hoor hun stemmen en ik hoor zen lachen. Ik ben verheugd en verbaasd over wat we te eten krijgen voorgeschoteld wanneer we aan tafel gaan. De groenheid van de salade! Uit eigen tuin zeggen ze en hebben een vanzelfsprekende en zelfbewuste trots en openheid als ze me aankijken. We eten als een grote familie. Ik heb niets te zeggen, ik heb werkelijk niets te zeggen, niets meer te zeggen, weet niets te zeggen.
Het neemt geen einde, want het is niet meer te stuiten. Mijn hart ligt geopend en al op tafel. Zo rood! Het vormt het hoofdgerecht. Uit eigen huis, zeggen ze tevreden. Ieder neemt een stukje en allen knikken goedkeurend. Ik proef er zelf van. Het is… heerlijk, het is onweerstaanbaar lekker. Dan volgt een dij, een bil. Als alles op is en er niets meer van me over is, doen we de afwas. We zingen, we lachen, we dansen. het is dwaas maar begrijpelijk. Ik ben het dwaast van allen, zo licht als een veertje. De enige die nog blijer is dan ik is hij die in me is komen wonen. Het leven is ongeneeslijk wonderbaar. We leven, dat mag zo toch wel uitgedrukt worden, met zijn allen in een grote hand, de hand van het oneindig veel grotere, dat zo groot is dat we haar liefhebbende ogen wel kunnen voelen, maar niet kunnen zien.