Mijn Eendje
Ik kwam bij het Westen, de poort van de emoties, en er was niets. Leegte, weidsheid. Alsof over en voorbij. Alsof niet meer nodig.
Buiten kreunt en raast de moloch van geld en tijd. In het station staren mensen onbewogen naar de verrichtingen van het leger. Ons leger in een ander land.
Wij hebben onbetrouwbare bondgenoten en toch lopen we mee. Misschien valt er onderweg een vette hap van de wagen, je weet maar nooit. Soms draagt lafheid het gezicht van moed. En soms is het andersom.
Ondertussen draag ik dit leven naar de zee, draag ik dit leven voorwaarts, op deze benen. Wat is het dat ik draag? Waar draag ik het naartoe?
Welke woorden geef ik aan dat wat is, aan de ik die is? Ik kan er andere woorden aan geven. Ik kan mijzelf verplaatsen, een andere plek in mijzelf opzoeken. Een andere plek op de wereld opzoeken.
Een eend kan vrij overal naartoe vliegen en toch vind je sommige eenden in een meer in de natuur, anderen in een vijver in een park en weer anderen in een vervuilde gracht of sloot. Hebben zij geen vleugels? Heb ik geen vleugels? Kan ik mijzelf toestaan naar dat meer te vliegen, dat meer van minder. Meer tijd, minder drukte.
Wat bindt de eend? Wat bindt mij? Wie bindt zich in mij? Wat houdt zich soms, in mijzelf, aan zichzelf vast? Kan ik mijzelf toestaan te vliegen? Kan ik vliegen in mijzelf? Kan ik in mijn eendje zijn?