Namgyel Lundup
Er is dit vroege leven in de yurt, de ronde tent met het houtgestookte kacheltje in het midden. En het bed waar we met zijn allen in sliepen. Alsof ik vanuit mijn moeders schoot in een andere baarmoeder geworpen werd. Elke keer als ik uit de yurt kruip is het alsof ik uit een baarmoeder kruip en dan kom ik vandaaruit weer in een andere baarmoeder terecht. Mijn leraar zegt het zelf: ‘we zijn uit een baarmoeder in deze wereld geboren. En deze wereld is ook één grote baarmoeder. Niemand weet waar we terecht komen als we daaruit kruipen’.
Voorlopig houden we ons schuil achter moeders rokken, achter moeders pappot, achter moeders koffie, wijn, achter de geneugten van het leven en wagen we het niet eens om een blik te werpen naar, tja… naar wat zich buiten deze grote baarmoeder bevindt.
Als dat wat komen gaat er nu al is, dan moet hij zich nu al in mij bevinden, de gezonde ruiter, dat brok energie. Ik voel hem, nu. Wakker, helder. Rechtop te paard.
Zo was het dus, de baarmoeder, de yurt, de nestgeur, brandend hout, het vee, het slachten, de paarden, de yaks. Het eten, de etensgeur. Alsof wij allemaal één grote maag vormden, alsof we de ingewanden waren van de grote buik die ons gezamelijk omvatte. Ja, inderdaad, die gezamelijkheid, dat was zowel een zegen, als een raadsel, als een vloek. Dat laatste is te zwaar uitgedrukt, ik weet het, maar die eenheid heeft sommigen zich vaak zo moedeloos doen voelen, doelloos, richtingloos. Anderen werden boos en opstandig. Hoe kan een man zichzelf tegenkomen in de wereld, als die maag, die buik, hem steeds weer terugzuigt? Je moet haast wel agressief worden, om je los te vechten, om je vrij te breken. Uiteindelijk zijn we natuurlijk alleen maar boos op onszelf, omdat we maar niet in staat blijken te zijn ons los te maken van de grote tiet van de wereld.
Bij mij was het anders. Op een merkwaardige manier ben ik van eenheid tot eenheid gevallen, van kleine baarmoeder tot grote baarmoeder, zonder me onvrij te voelen. Nog steeds, als ik met mijn paard over de vlakte rijd, ervaar ik de koepel van de hemel als een grote yurt, een grote tent, een dak dat ons allemaal bijeenhoudt.
Alsof ik ben geboren zonder dat de vliezen ooit scheurden.