Ode aan het Onbedoelde
Het verlies van bladeren, naalden, huidschilfers, roos, de kleuren die naast het schilderij terecht gekomen zijn, in de spoelbak, op het palet. Het zaad dat niet in vruchtbare aarde maar in lakens, in sokken, pyjama’s zijn voorlopig einde vindt. De woorden die weliswaar gezegd zijn maar nooit gehoord, wel geschreven maar niet gelezen. Dat wat met de wind verspreid werd en in een hoek van de tuin, op een plek in het bos, ergens onder een struik toevallig samenwaaide en daar een nieuw leven start. Een uitzendbureau voor dat wat kansloos geacht werd. De miraculeuze boom die daar op een goede dag uit groeit. Gedachten die terloops, nonchalant, betekenisloos, doelloos te hoop lopen, zich door broei en smet bevruchten, broedplaats worden van voosgedachte eieren en juist zodoende een geheel nieuwe theorie tot leven wekken. De geschiedenis van de kansloze overlevers, de teken, de taaien, de schubkevers, de schorsgravers. De restvorm die hoofdvorm wordt. Dat wat uit je kleren te voorschijn komt wanneer je ze uitschudt, tot leven gebracht, op rijm gezet. Al mijn vergeefsheid tesamengeveegd tot iets monumentaals en alsnog geëerd voor wat het waard is. Al die gedachten die geen vorm konden krijgen omdat het bed ervoor nog niet gespreid was, het beleg dat niet de rustplaats van een broodje vond.
Het smachten, het onvervuld wijdbeense. Tijdbladeren die van een kalender afdwarrelen en ik die ze opvang, er alsnog iets van maak, iets leuks, iets voor op de schoorsteenmantel.
Ik had een rode jas gekregen met gouden knopen. Tijdens de voorstelling hield ik de gordijnen open voor de paarden, de goochelaar, de contorsioniste. Dat wat na een voorstelling onder de circusbanken achterbleef verzamelde ik in een plastic zak. Op die manier gaf ik al die toevalligheid een nieuwe identiteit. Ik was dichter zonder het te beseffen. Ik verdichtte toevallige rommel tot de voorlopige identiteit van een gevulde vuilniszak, een kleine en misschien niet eens noodzakelijke fase in een eindeloze reis. Onze bewuste daden lijken zo vaak hun doel te missen maar het onbedoelde vindt altijd feilloos zijn weg.