Onderweg Zijn
Ik wil maar steeds in die doos met verhalen kijken die mijn hoofd, mijn hart, mijn lijf, mijn wereld blijkbaar is. Altijd springt er wel iets tevoorschijn. Iets dierbaars. Iets zonder beentjes. Iets dat door mij heen kruipt, door mij heen beweegt, uit mij geboren wordt. Zijn voelhorens uitsteekt. Tast naar de vorm die het zal aannemen.
Al tastend neemt het vorm.
We doen dat samen.
Er is iets dat geboren wil worden en ik tast daar naar. Blind.
En dat wat geboren wil worden neemt vorm onder mijn tasten.
God was blind. Hij wist niet wat voor vorm hij had. Hij zocht naar zijn eigen vorm. Hij begon te kneden in de klei.
Er was iets dat geboren wilde worden.
De idee van God zoekt zich een vorm.
Wij zijn het tasten van God naar zichzelf.
Dat was niet toen. Het was niet lang geleden dat God klei oppakte en zich iemand maakte naar zijn evenbeeld. Het is nu. Zij kneedt nu. Zij weet nog steeds niet wie zij zelf is. Zij kneedt nog steeds. Tastende met haar fijngevormde vingers. Ademend over wat zij onder handen heeft.
Voel die adem over je gezicht.
Laat je kneden.
Geef je over.
Geef haar vorm!
Ik ben… blind. Ik weet niet wie ik ben. Ik tast naar het leven, ik tast naar mijzelf.
In mijn tasten krijg ik vorm.