Over Luiheid en de Plaats van Waaruit
Zij vertelt erover, het is adembenemend. Het is mooi, ontoerend, rakend. Het is mischien wel het mooiste wat er is.
Wie laten we binnen onszelf aan het woord? Dat is de hamvraag. Wie willen we zijn, wat in ons verlenen we voorrang? Vanuit welke plek in onszelf spreken we? Daar zouden we ons rekenschap van kunnen geven. We kunnen spreken vanuit degene die angstig is, zich tekort gedaan voelt, of degene die denkt dat-ie niet goed genoeg is. We kunnen spreken vanuit degeen die zelfvoldaan is of stoer of zich zo wil voordoen. En we kunnen ook spreken vanuit het goddelijke in ons. Onszelf die zetel, die plek aanbieden en van daaruit spreken. Dat is helend voor onszelf en degenen die ons horen. Het is helend voor mijzelf om vanuit die plek te mogen spreken, vanuit de plek van eenheid, vanuit de plek waar we dezelfde zijn, waar we elkaar aanvoelen en respecteren. Het is helend voor mij om de goede woorden uit mijn eigen mond te horen. Om mezelf de ruimte geven alle facetten van mezelf aan te voelen, dat hele innerlijke koor van stemmen te horen en vanuit eenheid te spreken
Ik heb de neiging om vaak even een dutje te doen, me even terug te trekken uit het bestaan, te onthechten. Vandaag en gisteren ontdek ik dat er een keuze is. Ik kan toegeven aan dat gevoel van moeheid, – het verlangen er [even] niet te zijn – maar ik kan het ook laten. Ik kan in die moeheid in de wereld zijn.
Er daagt iets in de verte. Het is als een handschoen. Het is opeens alsof het leven als een handschoen over mij heen past, over mij heen zou kunnen passen, als ik het toelaat. Als ik het leven toesta om mijn heen te passen, zodat er geen afstand meer is tussen mij en mijn leven.
U weet hoe sommige mensen, in Turkije bijvoorbeeld, hun winkel runnen. Er is eigenlijk geen sluitingstijd. Hun winkel en hun leven zijn hetzelfde ding. Hun werk is niet anders dan hun leven. Zo zou mijn leven, dat wat ik doe, zeg denk, mijn leven kunnen zijn en niet iets dat als doel heeft mij opweg te helpen naar iets dat uiteindelijk mijn leven zou kunnen worden. Begrijpt u wat ik zeggen wil?
Dus deze twee dingen: spreken vanuit het goddelijke in ons, en de handschoen van eenheid. Het niet terug naar bed gaan, het niet rusten, het deze zijn, deze vorm van fitheid, niet-fitheid. Deze geluiden. Hier in zijn als een bes in de pudding, als water in water, als een hand in een hand, als een man in een vrouw.
Zo spreken en ook zo luisteren. Naar de ander luisteren alsof hij spreekt vanuit de plek van goddelijkheid, betekent de ander in de gelegenheid te stellen om zijn goddelijkheid te uiten, om in zichzelf op de goddelijke plaats te gaan staan.
Ik ben uw dienaar, ik sta bij u in het krijt. Ik ben uw gelijke. Ik sta naast u. Wij gaan door de dag. Ik zal aan u denken. Aan dit. Aan deze woorden, die niet de mijne zijn, maar die in mij spraken.