Sintelklaas

Sintelklaas

Een dag, u weet het al, duurt even
als een jaar, een week, een eeuw
een mensenleven
Gister nog werd onze God geboren
zijn naakte onschuld slaapt nog steeds
in ’t hoge koren

Sint zag zich in de spiegel van ’t gelaat
er ging een kille huiver langs
zijn ruggegraat
hij zag zich in zijn volle naaktheid aan
hoe eerst hij kinderen verwekte
uit een pekelton,
en later dat wat oud en moe was
meenam in zijn zak weerom
Wie was het
aan wie hij onbedwingbaar denken deed?
Wie neemt het leven zoals ook Hij het neemt
zijn ogen liggen diep zijn grijns
bevreemdt ons
deze kindervriend haalt wat hij zaait
komkom weerom roept hij
wat kind of kinds is kom tot mij
laat hen toch tot mij komen
Hij zwaait de idioot
met staf met zeis met roe met kruis zwaait hij
vanachter kale bomen
komt lachend op ons toe
Makker zegt hij staakt toch uw Wild geraas
hij drukt zich aan je borst
’t is Sintelklaas
zijn ogen gloeiendheet als kolen
Hij is de goede Herder
geen schaap laat hij verdolen
Klaas Vaak is hij maar vaker
Engel Gabriël, de goede vader
in de maneschijn
Gedachte aan wat later
of geweest had kunnen zijn
Een lied een kampvuur
een surprise van papier
een vogel langzaam brandend
tot geboren worden
met een gezicht van klei
Gezwicht te zijn
het lopen op
van averij
het kantelen der kantelen
Wij ridders doolen slechts
wij sterven niet
wij weten wel de melodie
maar niet het lied
Wij schieten steeds tekort
maar raken daardoor juist
het dwaze hart der dingen
in wat wij zijn
Wij zijn het zingen
al die tijd zijn wij geweest wat
wij steeds zochten
maar pas in ’t dovend licht
herkennen wij onszelf
Vrij van betekenis
en van gewicht
zijn wij de glimlach die we zien
op andermans gezicht