Sofus [XVI]
Alles staat voortdurend op zijn plaats
de diepe rust der dingen
altijd hier en nu
Zit stil en voel de brand van vrede
als je helemaal niets doet
wordt alles gedaan.
Houder was nog bezig de woorden van mevrouw Mime op zich in te laten werken toen er plotseling op de deur geklopt werd. Sofus schrok wakker. De deur zwaaide open en het breed lachende gezicht van Mustafa keek om de hoek.
Nog voor Houder ook maar een begin van aanstalten had gemaakt om op te staan en afscheid van madame Mime te nemen, was Sofus van de witbestippelde roze stoel gesprongen en tussen de benen van Mustafa door naar buiten geslipt. Hij wist voorlopig genoeg en had er behoefte aan om in stilte en eenzaamheid zijn gedachten te ordenen en waar kon hij dat beter doen dan onder de rododendron die de afgelopen zomer zijn favoriete hang-out was geweest?
Maar eerst moest hij een plekje vinden waar de aarde zacht genoeg was om er een ondiep kuiltje te graven. Hmm, ja hier, zo, onder de vogelkers, waarom niet?
Gehurkt over het kuiltje, staarde Sofus naar een onbestemd punt in de verte terwijl hij voelde hoe zijn darmen zich leegden. Eten was natuurlijk, zoals we allen weten, een steeds terugkerend hoogtepunt in het leven van alle dag, maar het zich ontdoen van al het overtollige, om het zo maar eens uit te drukken, geeft eigenlijk een nagenoeg even grote voldoening en dus was het op zijn minst merkwaardig te noemen dat er in romans en tijdschriften zo weinig aandacht aan geschonken werd.
Voor Sofus was er op de hele wereld niets heerlijkers dan om zo’n beetje over het leven te filosoferen, maar juist vandaag de dag waren er belangrijkere zaken die zijn aandacht vroegen, en dus rukte hij zich los uit zijn overpeinzingen, rook tevreden aan het resultaat van zijn eh… onderneming en was juist bezig een en ander met krachtige bewegingen van zijn achterpoten een laatste rustplaats onder de aarde te bezorgen, toen hij een geluid hoorde.
Instinctief stopte hij waar hij mee bezig was en keek van onder een laaghangende tak in de richting waar het geluid vandaan kwam.
Op het terrein tussen de bosrand en de achterkant van de grote circustent stond een grijswit bestelbusje dat Sofus nog nooit eerder gezien had. De spatborden hadden roestplekken, de rechterachterkant was ingedeukt geweest en men was ooit begonnen de schade met plamuur en grondverf te herstellen, maar duidelijk nooit aan afspuiten toegekomen. De aanwezigheid van het busje riep bij Sofus een onheilspellend gevoel op, maar tegelijkertijd moest hij constateren dat het busje ook een zekere aantrekkingskracht op hem uitoefende. Het stond gewoonlijk waarschijnlijk ergens geparkeerd – een garage of een loods, dat kon Sofus vanaf deze afstand niet precies uitmaken – waar een wat oudere kater regelmatig zijn geurvlag achterliet. Het moest een interessant –vermoedelijk roodharig – beest zijn en een nader onderzoek zou waarschijnlijk heel wat boeiende informatie kunnen opleveren, ware het niet dat Sofus zich dan dichtbij het busje zou moeten wagen en dat was nu juist waar hij niet zo´n trek in had. Dat had hij goed aangevoeld, want op datzelfde moment opende zich een spleet in de zijkant van de roodwit gestreepte tent en uit kwam een been met netkous en rode pump, vervolgens een minirok van spijkerstof met een, naar Sofus bescheiden mening aantrekkelijke derrière, gevolgd door een ander been met netkous, maar dan zonder pump, dan een felgroene sweater met capuchon waar een grote bos rood haar onder vandaan kwam. De jonge vrouw gebaarde opgewonden door de spleet naar binnen, die zich even later weer opende voor de missende rode pump die door een mollige met gouden ringen versierde zwarte hand werd aangereikt.
Toen de pump weer aan de voet bevestigd was ging de jonge vrouw verder met waar ze klaarblijkelijk mee bezig was: het naar buitenslepen van een groot vormeloos voorwerp dat in dekens was gewikkeld en met touwen bij elkaar werd gehouden.