Stop Nu met Klagen
Je hebt zoveel en toch, je huilt nog met je mond vol. Je hebt alles al en toch kijk je nog met scheve ogen naar wat je niet hebt gekregen, dat waarvan je denkt dat je ouders je het niet hebben gegeven.
Je hebt alle kadoos die je hebt gekregen nog niet eens uitgepakt. Je hebt blijkbaar nog steeds niet begrepen dat dat wat je niet hebt gekregen een even groot geschenk is als dat wat je wel hebt gekregen. De afwezigheid van iets. De afwezige vader zoals hij genoemd wordt. Begrijp je dan niet dat hij dankzij zijn afwezigheid hier, in staat was te stralen op een bestaansvlak verweg, een plek tot waar jij misschien nog niet eens bent doorgedrongen.
En… je hebt de mantel die onzichtbaar maakt. Je kan in de tijd reizen. Het verleden ligt voor je open. Als iets je werkelijk niet bevalt, waarom beweeg je er dan niet simpelweg naar toe? Als een mol onder de grond, als een raaf door de lucht, als een salamander, een slang, een kabeljauw. Maar wees je je er bewust van, voor dat je je handen uitstrekt om iets te veranderen, dat alles zijn plek heeft en zijn functie. Dat dat wat er in eerste instantie uitzag als iets dat het kwaad met je voor had, dat dat je uiteindelijk wel eens tot heil en zegen zou kunnen strekken.
Misschien kom je tot de conclusie dat je niets hoeft te veranderen, dat je alleen een ander licht wil laten schijnen door ergens een nieuw peertje in te draaien, niet meer dan dat.
En als je wil blijven treuren om iets dat je nooit is aangedaan, dan, ga je goddelijke gang. Heb mijn zegen. Gebruik dit leven voor het oefenen van de traanspieren, voor het oefenen van verongelijktheid, voor het oefenen in vragen naar meer. Er zijn vele verschillende honden op deze wereld en allemaal blaffen ze en janken ze op een andere manier. Zij proberen allemaal op hun manier de maan naar beneden te janken, hun maan, in hun wereld. Weet je, eigenlijk heb ik je niets te zeggen, niets te geven. Je hebt immers alles al en je weet ook alles.
Wie kan bij jou naar binnen kijken. Wie kent het geheim onder je wimpers, je sluiers. Je jongemeisjes dromen.
Gisternacht lag ik in bed. Ik was zeven jaar oud. Ik zweer het. Ik was geen jaar ouder. Ik luisterde naar de vreemde geluiden van de wijde wereld. Het enige verschil was: ik was niet meer bang, niet meer bang om dood te gaan, om dat te verliezen waarvan ik dacht dat ik het had.
Als ik met de ogen van nu om me heen kijk in de wereld van toen zie ik een goede geest neergehurkt in elke hoek van de kamer. Er staat een engel. Hij glimlacht en heeft zijn wijsvinger over zijn lippen gelegd. Beduidt hij mij dat ik over hem zou moeten zwijgen? Nee, hij schudt van nee, en hij lacht. Nee, hijzelf moet erover zwijgen. Dat is wat hij ermee wil zeggen. Hij heeft al die tijd moeten zwijgen en ongezien voor mij zijn werk moeten doen. Hij heeft mij niet kunnen roepen of waarschuwen, want… zo kan het spel niet gespeeld worden. Wij moeten alleen door de tunnel van de tijd om te ontdekken dat we nooit alleen waren. Andersom gaat het niet. De gezamenlijkheid wordt uit alleenheid geboren. Het is een bittere medicijn.
Er is nog zoveel te vertellen, maar ik moet verder. Ik wil verder. Ik wil dit even laten bezinken, even in laten dalen. Zodat het van mij wordt. Waarom na zoveel jaren van zwijgen opeens teveel gesproken? Als teveel wittebrood na een hongerwinter. Niet goed voor de maag, het lijf. Nee, het is beter een strikt dieet te houden. Zoveel woorden per dag. Zoveel liefde, zoveel eenzaamheid, zoveel goddelijk openbaring, zoveel boterhammen met kaas, soep, rijst met groente. Totdat we al dat eten en al die woorden niet meer nodig hebben. Maar… zover is het nog lang niet. Zoete veelheid. Zoete aanraking der dingen. Zoet oor, zoete mond.
Dankjewel voor je nabijheid