Tactiek
Ik sla de deken van me af om te zien wie ik ben.
Ik ben een man vandaag, maar ik heb nog geen flauw idee van zijn naam of van wat zijn bezigheden zijn. Het gevoel van niet volledig geïnformeerd te zijn komt me overigens wel bekend voor.
Hij heeft een leuk huis, een aangenaam bed ook. Hij trekt de deken nog even over zich heen en wordt twintig minuten later weer wakker. Er is geen informatie bijgekomen. Hij stapt uit bed en loopt met eerste wankele schreden naar het toilet. Het is volledig werktuigelijk, gestuurd door een innerlijke drang en toch geeft het richting aan zijn nog maar zo korte bestaan. Een verdieping lager komt hij hier terecht. Hij typt neer wie hij is en wat hij tot nu toe gedaan heeft. Dat is niet erg veel. Hij kan hier nu gaan zitten wachten tot er iets nieuws bijkomt, zich er iets nieuws aan hem toevoegt dat het waard is vermeld te worden.
Hij verroert zich een hele tijd niet, maar om hem heen lijkt alles een en al beweging, de lucht trilt van de dr…
– ‘Kom eens een stapje dichterbij. Daal eens een stapje dieper af in… ja, in deze.’
– ‘In wie nu weer,’ vraag je.
– ‘Ik nodig je uit in deze af te dalen, de voor de hand liggende, de enige echte mogelijkheid als het ware.’
Maar je wil niet, je klampt je vast aan je veilige wolk van onbewustzijn, de schuilhut van je tegenzin.
Nu moet ik tactisch zijn, voorzichtig. Ik moet niet boos worden of ongeduldig, het moet veilig voor je zijn hier beneden, veilig en aangenaam. Je moet blijkbaar een goede reden hebben om naar beneden te komen. Ik moet een goede moeder voor je zijn, een liefhebbende vader. Ik ga naar beneden en dek de ontbijttafel. Dat is al in geen jaren meer gebeurd. Jij kijkt vanuit de hoogte argwanend toe. Is dit een valstrik, wordt er iets van me verwacht, moet ik weer iets?
Liefhebbende ouders zijn zo mogelijk nog minder te vertrouwen dan boze. Net als verkeer bij een stoplicht. Op rijdend verkeer kan je je oriënteren, maar stilstaand verkeer is onberekenbaar.
De garageman is onder de auto gekomen. Het was zijn boodschappentas die ik bijna twee maanden geleden opengebarsten op de straat zag liggen.
Nu moet mijn auto gerepareerd worden en het vordert maar langzaam. Eerst waren ze met zijn tweeën, maar nu moet Peter alles alleen doen. Hij houdt mij met overtuigende beloften aan het lijntje. Het zijn leugens. We weten het allebei. Ik laat mij doen. Ik wou dat ik iets had om me over op te winden, dan zou ik in no-time beneden zijn, aanwezig, alert, eisend, maar er is niets. Ik zou vorige week vertrekken en ik wacht nog steeds. Het beangstigende is dat het me niet uitmaakt. Dat ik net zo graag hier ben als daar.
Dat ik net zo graag hier niet ben als daar niet ben.