Zegt u het maar!
Zegt U het maar! Pak mijn hand en schrijf, neem mijn mond en spreek, neem mijn bed en wandel. Ik sta tot uw beschikking!
Is dat zo, is dat werkelijk zo?
Dan… luister. Sta daar niet te roepen, maar luister, open jezelf. Laat komen wat kome!
De panter van gisteren is een poes geworden. Het sneeuwt nu zo dicht dat het beeld onscherp is als van een slecht afgestelde zwart/wit televisie.
Buiten staat de vuilniswagen van de Roteb, de vuilnisman is niet meer verliefd. Hij heeft maar kort tijd nodig tegenwoordig.
De vuilniswagen maakt hetzelfde grauwe geluid als het beeld op de tv. Beeld en geluid: grijs, verbrokkeld. Uit die chaos, uit zulk een grauwe verbrokkeldheid kan opeens een gestalte opdoemen, iets met contouren. Wit en zwart hergroeperen zich, scheiden zich als lucht en aarde, en iets krijgt gestalte. Het scheppingsverhaal in het kort.
Niets.
Of ja toch, een glimlach.
De glimlach wil zeggen dat het goed is, dat het misschien wel altijd goed is. Nu, met niets, straks met misschien wel iets, slapen, waken, gezond zijn, ziek zijn, sterven, geboren worden.
Al dit en de mogelijkheid van vrede dichtbij.
Is dat zo?
Dat is zo, als je je er tenminste voor kan openstellen.
Je kan je de zegen voorstellen als iets dat permanent neerdaalt, als mannah, als een zachte regen. De kunst is om dat toe te laten.
Je hebt er wat tijd voor nodig en een zekere bereidheid en ook een soort van talent. En dat talent ontwikkelt zich aldoende.
Als je geen tijd hebt of er geen tijd voor kan of wil vrijmaken, dan wordt het moeilijk. Dan lijkt het net of die zegen helemaal niet bestaat, alsof het een sprookje is.
Ik zit aan mijn bureau, vroeger was het van mijn vader.
Hij geloofde in de wetenschap.
Hij geloofde niet dat hij geloofde.
Ik heb heel veel tijd
en ik geloof in sprookjes.