Zoveel te Doen
Er is zoveel te doen, ogenschijnlijk. Een reis boeken, de tuin en het huis opruimen, een afspraak maken. Ik kies ervoor om deze afspraak met mijzelf na te komen, de afspraak om mijzelf af en toe te zien, te voelen, door te luchten.
Er zijn zoveel verschillende mensen op de wereld. Als zij zingen laten zij hun hart spreken. Ik zie hun schoonheid.
Mijn hart zingt op deze wijze. Ik zie mijn schoonheid.
’S morgens loop ik naar de schoolbus met een tas op mijn rug. Ik ben een oudere man nu, maar toch ben ik pas elf jaar oud. Eerst loop ik de straat uit die eindeloos lang lijkt. Het gaat traag alsof ik tegen een berg oploop. Aan het eind van de straat ga ik naar links en dan rol ik als het ware haast vanzelf naar het busstation. Gistermorgen realiseerde ik mij pas dat ik elke morgen met mijn voeten een berg op de aarde teken. Er is een zekere platheid aan de manier waarop de wereld rond is. Daar bedoel ik mee, dat zelfs het rond zijn van de aarde niet meer dan een idee is net als het idee dat wij afgescheiden van elkaar zijn.
Omdat we in een droomwereld leven is het van het allergrootste belang hoe we onszelf en alles om ons heen interpreteren – de zon schijnt heel even naar binnen, mijn hart opent zich als een bloem.
Dat wat we menen te kennen, dat waarvan we menen te weten wat het is, onttrekt zich juist daardoor aan onze waarneming. Ik stelde mezelf de vraag: wat is het dat ik zie en juist op dat moment liepen twee jongemannen met stevige pas mijn blikveld binnen en even later er weer uit.
Zij betekenen pas iets voor mij als ik ze mee naar binnen neem.
En ja, ik herken ze wel, die woorden: jongemannen met stevige pas.
Het zijn Baire en ik op weg naar ons doel. ‘Eén bloeiende bloem trekt honderd bijen aan,’ zegt hij, ‘daarom moeten wij samen het begin maken. Het maken van het begin is het allermoeilijkste.’
In deze zoveelheid zijn, in zowel zonlicht als vogelgezang. En ook nog een lichaam en een huis en andere lichamen. En ook nog muziek en eten en kleuren en warmte.
Hoe interpreteren we onze droom. Hoe geven we een plaats aan elkaar in onszelf? Hoe spreken we met onszelf? Wat voor woorden houden we onszelf voor? Hoe fantastisch en beweeglijk staan we de wereld toe te zijn? Wat is de bandbreedte, de speelruimte van onze woorden?
Vraagje [hij probeerde krampachtig zich zo casual mogelijk voor te doen, hij probeerde de terloopsheid van zijn vraag te benadrukken]: ‘wanneer werd de wereld geschapen?’
Hij [parmantig]: ‘wij scheppen de wereld elk moment opnieuw door onze gedachten, door de woorden die we kiezen. Dit prachtige vindt geen einde. Van alle sombere gedachten is geen spoor van bewijs te vinden. Ga je goddelijke weg. Ga je goddeloos goddelijke weg. Bedenkschep de wereld in overeenstemming met je verlangen’